Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2309

Datum uitspraak2006-04-19
Datum gepubliceerd2006-04-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505003/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 15 maart 2005 hebben appellanten sub 1 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek van 7 december 2004 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het las- en constructiebedrijf van appellante sub 2 op het adres Bovenstraat 51 te Hoeven.


Uitspraak

200505003/1. Datum uitspraak: 19 april 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1.    [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats], 2.    de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Weldax B.V.", gevestigd te Hoeven, gemeente Halderberge, appellanten, en het college van burgemeester en wethouders van Halderberge, verweerder. 1.    Procesverloop Bij brief van 15 maart 2005 hebben appellanten sub 1 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek van 7 december 2004 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het las- en constructiebedrijf van appellante sub 2 op het adres Bovenstraat 51 te Hoeven. Bij brief van 8 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2005, hebben appellanten sub 1 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dit bezwaar. Bij besluit van 29 juni 2005, verzonden op 1 juli 2005, heeft verweerder het door appellanten sub 1 ingediende bezwaar gegrond verklaard en meegedeeld tegen de huidige bedrijfsactiviteiten (voor zover deze nog kunnen worden uitgeoefend wegens het in gang gezette planologische handhavingstraject) handhavend op te treden op grond van de Wet milieubeheer zulks met inachtneming van een begunstigingstermijn van 11 maanden. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 5 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2005, en appellante sub 2 bij brief van 4 augustus 2005, bij de rechtbank Breda per fax ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 17 november 2005 heeft de rechtbank Breda het beroepschrift van appellante sub 2 doorgezonden aan de Raad van State. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2006, waar appellanten sub 1 in persoon, bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, appellante sub 2, vertegenwoordigd door mr. A. Groenewoud, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, en [directeur], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. J.A. Keij en mr. R. Timmermans, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.    Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het bestuursorgaan op het bezwaarschrift binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst hiervan.    Ingevolge artikel 6:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, blijft het bestuursorgaan, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, verplicht een besluit op de aanvraag te nemen.    Ingevolge artikel 6:20, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft. 2.3.    Verweerder heeft een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht ingesteld. Hij was - nu niet is gebleken dat toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 7:10, tweede, derde of vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht - gehouden om binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift een besluit te nemen. Nu hij binnen deze termijn niet op het bezwaarschrift heeft beslist, was ten tijde van het instellen van het beroep van appellanten sub 1 van 8 juni 2005 sprake van het niet tijdig nemen van een besluit.    Bij besluit van 29 juni 2005 heeft verweerder alsnog een besluit op bezwaar genomen. 2.3.1.    Niet is gebleken dat appellanten sub 1 nog belang hebben bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. 2.4.    Het beroep van appellanten sub 1 tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar is niet-ontvankelijk. 2.5.    Het beroep van appellanten sub 1 van 8 juni 2005 wordt gelet op het bepaalde in artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geacht mede te zijn gericht tegen de beslissing op bezwaar van 29 juni 2005, nu dat besluit aan het beroep niet geheel tegemoet komt. De brief van 5 juli 2005 zal derhalve als een aanvullend beroepschrift worden aangemerkt. 2.6.    Appellanten sub 1 betogen dat bij het besluit van 29 juni 2005 ten onrechte wordt afgezien van handhaving, althans een begunstigingstermijn van 11 maanden wordt gegeven.    Appellanten sub 1 voeren hiertoe in de eerste plaats aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat onduidelijk is wat er in planologisch opzicht is toegestaan. Dit kan volgens appellanten sub 1 dan ook geen reden zijn om van handhaving af te zien.    Voorts doet zich volgens appellanten sub 1 geen van de uitzonderingen op de beginselplicht tot handhaving voor. Er is volgens appellanten sub 1 geen sprake van een concreet zicht op legalisatie, nu de overtreder in de gelegenheid wordt gesteld om eerst na 2 oktober 2005 een aanvraag in te dienen. Daarnaast is het afzien van handhaving (althans een begunstigingstermijn van 11 maanden) volgens appellanten sub 1 volstrekt onevenredig gezien de hinder die zij ondervinden van de activiteiten, die niet door de vergunning worden gedekt.    Verder valt volgens appellanten sub 1 niet in te zien dat een termijn van bijna één jaar moet gelden.    Ten slotte voeren appellanten sub 1 aan dat verweerder ten onrechte geen besluit heeft genomen en kenbaar heeft gemaakt aan de overtreder, waarin verweerder daadwerkelijk tot handhaving en het stellen van een begunstigingstermijn overgaat. 2.7.    Appellante sub 2 betoogt dat zij zich niet met het besluit van 29 juni 2005 kan verenigen, voor zover het moet worden geduid als beslissing op bezwaar die strekt tot handhavend optreden. Volgens appellante sub 2 is handhavend optreden zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen dat van optreden behoort te worden afgezien. De inrichting is op grond van het vigerende bestemmingsplan toegestaan, aldus appellante sub 2. Tevens is de inrichting volgens haar in werking in overeenstemming met de milieuvergunningen die zijn verleend bij de (niet meer in werking zijnde) besluiten van 20 oktober 1998 en 3 augustus 1999. Alle wijzigingen in de bedrijfsvoering zijn volgens appellante sub 2 verbeteringen ten opzichte van de vigerende vergunning van 11 augustus 1998. 2.8.    Bij brief van 7 december 2004 hebben appellanten sub 1 om handhaving verzocht.    Bij het besluit van 29 juni 2005 heeft verweerder het bezwaar van appellanten sub 1 tegen niet tijdig nemen van een besluit op dat verzoek gegrond verklaard en meegedeeld tegen de huidige bedrijfsactiviteiten (voor zover deze nog kunnen worden uitgeoefend wegens het in gang gezette planologische handhavingstraject) handhavend op te treden op grond van de Wet milieubeheer zulks met inachtneming van een begunstigingstermijn van 11 maanden.    De Afdeling overweegt dat deze mededeling gelet op haar strekking, nu verweerder niet heeft beslist daadwerkelijk bestuursdwang toe te passen dan wel een last onder dwangsom op te leggen, doch wel heeft beoogd een reëel besluit op bezwaar te nemen, niet anders kan worden geduid dan als afwijzing van het verzoek om handhaving. Verweerder heeft dit ter zitting niet bestreden.    Gelet hierop heeft appellante sub 2 geen belang bij haar beroep tegen het besluit van 29 juni 2005. 2.9.    Niet in geschil is dat bedrijfsactiviteiten worden verricht die niet worden gedekt door de vigerende milieuvergunning, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.9.1.    Verweerder betoogt dat het in planologisch opzicht nog onduidelijk is wat de omvang van de activiteiten mag en kan zijn bij het aanvragen van een nieuwe milieuvergunning. Duidelijk is volgens verweerder wel dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt bezien ter plaatse las- en constructieactiviteiten onder het stellen van voorschriften kunnen worden vergund.    Verweerder wijst er op dat hij bij besluit van 2 februari 2005 aan appellante sub 2 een last onder dwangsom heeft opgelegd, teneinde de met het bestemmingsplan strijdige situatie te beëindigen. Aan dit besluit is een begunstigingstermijn verbonden, die ten tijde van het besluit van 29 juni 2005 nog ongeveer 3 maanden liep. Verweerder acht het juist om appellante sub 2 na ommekomst van die begunstigingstermijn nog een termijn van 2 maanden te gunnen om een aanvraag om een revisievergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer in te dienen. Op die aanvraag moet uiterlijk binnen 6 maanden worden beslist. Daarom moet volgens verweerder na ommekomst van een termijn van in totaal 11 maanden de met de Wet milieubeheer strijdige situatie zijn opgeheven. 2.9.2.    Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat op grond van het vorenstaande ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen concreet zicht op legalisatie bestond. Verweerder heeft voorts in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd dat handhavend optreden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit zodanig onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat verweerder daarvan behoorde af te zien. 2.10.    Het beroep van appellante sub 2 is niet-ontvankelijk. Het beroep van appellanten sub 1, voor zover het is gericht tegen het besluit van 29 juni 2005, is gegrond. Het besluit van 29 juni 2005 dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. 2.11.    Ten aanzien van appellanten sub 1 dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van appellante sub 2 bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep van appellanten sub 1, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, niet-ontvankelijk; II.    verklaart het beroep van appellante sub 2 niet-ontvankelijk; III.    verklaart het beroep van appellanten sub 1, voor zover het is gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge van 29 juni 2005, kenmerk 2005/8089, gegrond; IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge van 29 juni 2005, kenmerk 2005/8089; V.    draagt het college van burgemeester en wethouders van Halderberge op binnen 6 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit aan de belanghebbenden aan wie het is gericht toe te zenden; VI.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Halderberge tot vergoeding van bij appellanten sub 1 in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Halderberge aan appellanten sub 1 onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; VII.    gelast dat de gemeente Halderberge aan appellanten sub 1 het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Kuipers Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006 271-446.